Deze pagina is alleen beschikbaar voor mobiel.

BWP-NL-SignetBlatt
Samenstelling van de aarde

Het Krijt – een bewogen geologisch tijdperk

145 miljoen jaar geleden begon het Krijt-tijdperk dat ongeveer 80 miljoen jaar duurde. Het heeft het huidige beeld van onze aarde gevormd. De bedekt geplaatste bloeiende planten (angiospermae) ontwikkelden zich, de reptielen bereikten het hoogtepunt van hun ontwikkeling met de gigantische sauriërs, het vulkanisme nam toe en de aardplaten begonnen zich te bewegen.
De continenten botsen
Uiteindelijk botste het Afrikaanse continent met het Europese. Door de onvoorstelbaar grote druk vormden zich gebergten (o.a. de Alpen en het Teutoburgerwoud).
De aardkorst brak open en de gestolde afzettingen van de eens zo enorme Krijtzee werden gedeeltelijk naar grote hoogten geduwd, vaak opgeworpen en door elkaar gestort. Aan het einde van het Krijt stierven de sauriërs uit, maar ook de ammonieten en veel andere zeedieren.
Lokale sporen van de Krijttijd
In het Vroege Krijt werden de moerasbossen, waarin de dinosaurussen leefden, herhaaldelijk met grote tussenpozen overspoeld door het wassende water van de zee. Er ontstonden rivierdelta’s en ondiepe waterzones met brede zandstranden. Laag voor laag werd er zand opgebouwd langs de kustlijn langs de verloren gegane bossen. Onder de zware belasting verdichtte dit tot steen, de plantenresten werden tot kolen geperst. De heldere kalksteen ontstond ongeveer 100 miljoen jaar geleden in het Late Krijt door de kalksteenskeletten van talloze generaties van zeebewoners, die voor ons vaak in de vorm van fossielen bewaard zijn gebleven.
Tekenkrijt bestaat uit de behuizingen van fossiele eencellige organismen
De tektonische krachten hebben deze kalksteenlagen bijna verticaal uit het horizontale vlak geplaatst. In de kalksteen kun je vaak de sporen van een wereld vinden die ten onder is gegaan.
In de donker gekleurde zandsteen zijn af en toe ook gefossiliseerde slakken en schelpen te vinden en in scheuren en spleten kun je de kleurstof oker zien.

Wat zijn fossielen?

Fossiel betekent “uit de aarde gegraven”. Fossielen zijn versteende overblijfselen van planten en dieren uit het geologische verleden. De wezens werden levend of direct na hun dood bedekt met modder en water, zodat er geen ontbinding kon plaatsvinden. Onder de zich daar afgezette sedimentlagen werden
ze strak omsloten, geconserveerd en uiteindelijk tot steen geperst. Zo kunnen wij, net als in een prentenboek, de oerwereld voor ons zien, van kleine foraminifera (eencellige organismen) of mosselen tot gigantische dinosaurusskeletten. Fossielen die kenmerkend zijn voor een geologische laag noemt men hoofdfossielen en zij kunnen worden gebruikt om de volgorde van de lagen (stratigrafie) te bepalen. Zonder fossielen zou het niet mogelijk zijn kennis van de vroege wereld te hebben.
In het Krijt was het warm. Het oude continent van Pangea was begroeid met coniferen en varens. Er zwierven dinosaurussen rond. In de zee leefden vissen, ammonieten, mosselen, koralen en eencellige organismen. Beetje bij beetje dreef Pangea uit elkaar. Er ontstonden bloeiende planten en zoogdieren. Een grote catastrofe maakte een einde aan het Krijt. De dinosaurussen stierven uit. Hoe wij dat weten? Onderzoekers vinden hiervoor vele aanwijzingen en sporen, bijvoorbeeld de fossielen.
De Hohnsberg bij Bad Iburg werd al in de 19e eeuw geologisch onderzocht. Talrijke fossielen zijn daar gevonden, zoals dit deel van een palmveer uit het Krijt. Het originele “Zamites iburgensis” bevindt zich in het Lippisches Landesmuseum Detmold.

Het volgende station wacht op je.